Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Gij [1]zoudt rechtvaardig zijn, o HEERE! wanneer ik tegen U zou twisten; [2]ik zal nochtans [van Uw] oordelen met U spreken; waarom is der goddelozen [3]weg voorspoedig, [waarom] hebben zij rust, allen, die trouwelooslijk trouweloosheid bedrijven? 1. De zin is: Gij zoudt in al uw doen rechtvaardig bevonden worden [gelijk Ps.51:6], indien ik met U wilde rechten, pleiten of twisten over uwe oordelen, manier of wijze van regering, die Gij onderhoudt met goddelozen en vromen, waarvan in het volgende; vergelijk Ps.73:2,3, enz. 2. Of, laat mij nochtans met U pleiten, of rechten; dat is, mijne klachten U voordragen; vergelijk boven hfdst.4 vs.12. Hebreeuws, oordelen, of rechten met U spreken. 3. Dat is, hun voornemen en doen; zie Gen.6:12. Dit ziet wel in het bijzonder op die van Anathoth, waarvan in hfdst.11:, en onder vs.5 gesproken wordt, maar past ook wijders op andere dergelijken in het algemeen.